Liesbeth Spies, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Wat vindt u van wijkondernemingen?
‘Tijdens werkbezoeken zie ik regelmatig wat burgers voor elkaar krijgen. De energie en het enthousiasme van actieve, betrokken burgers is aanstekelijk. Het fenomeen wijkondernemingen staat daarin niet op zichzelf. Het sluit aan bij rijke Nederlandse tradities als vrijwilligerswerk. Maar wijkondernemingen gaan nog een stap verder omdat burgers in hun eigen woonomgeving een verregaande vorm van verantwoordelijkheid op zich nemen. Momenteel zie je vooral in krimpgebieden en wijken in grote steden dat burgers voorzieningen als kinderopvang tegen de verdrukking in, in stand weten te houden. Een goede ontwikkeling. Ik zie dat wijkondernemingen in elk geval maatschappelijke winst opleveren, omdat ze bijdragen aan de leefbaarheid in wijken en dorpen.’
Welke rol bij het stimuleren van wijkondernemingen ziet u voor uzelf en voor andere overheden?
‘Het Rijk, maar ook lokale overheden, moeten deze burgerinitiatieven vooral de ruimte geven. Het lef hebben ervan af te blijven en niet in de bekende reflex te schieten van beleid formuleren of coördineren. Hier ligt vooral een schone taak voor lokale bestuurders. Ik begrijp heel goed dat zij voorzichtig zijn met het beperken van controle op de uitvoering. Maar willen we wijkondernemingen stimuleren, dan moeten bestuurders het aandurven om los te laten. En dan ontkom je er niet aan dat het soms anders gaat dan je zelf zou willen. Initiatieven hebben hun eigen dynamiek, de kans dat ze uit de bocht vliegen is aanwezig. Ik pleit er voor dat de gemeenteraad dan niet gelijk het hoofd van de wethouder op het hakblok legt, maar de bestuurder die lef toont de ruimte geeft. Als we vinden dat burgers vertrouwen moeten krijgen, laten we dan ook durven te vertrouwen op onze bestuurders.’
Heeft volgens u de overheid een taak bij het wegnemen van regels die wijkondernemingen in de weg staan?
‘Op werkbezoeken spreekt men mij regelmatig aan over hinderlijke wet- en regelgeving die initiatieven frustreert. Ik vraag dan consequent man en paard te noemen, zodat ik er wat aan kan doen. Vaak blijkt er meer ruimte in de regels te zijn dan gedacht, maar als de beperking echt in Den Haag ligt, is het de taak van de overheid om ruimte te bieden voor experimenten en oplossingen te zoeken voor knellende wetgeving.’